Column ‘Ik vertrek naar het platteland’: Het tuinhek en mijn vader

Marloes Blom

18 oktober 2022

verhuizen platteland

Margreet Feenstra en haar man Erick wonen zes kilometer buiten het historische plaatsje Wijk bij Duurstede. Ze kochten een huis met twee schuren en een boomgaard met 21 hoogstamfruitbomen, hebben kippen, een rode kater en verhuren een vakantiehuisje. Hoe idyllisch is het eigenlijk om naar het platteland te verhuizen? Margreet deelt het met Seasons in een maandelijkse column. Hier lees je haar eerste column, en nu dus haar tweede: Het tuinhek en mijn vader.

Mijn vader logeert bij ons. Hij is 87. Ik heb hem een paar weken geleden de foto’s laten zien van het huis dat we hebben gekocht. Vandaag ziet hij het hele spul voor het eerst in het echt. In de tweede helft van zijn leven heeft hij, samen met mijn moeder, en met de hulp van vakkrachten, veel huizen verbouwd. Meestal historische panden, uit de zeventiende tot de negentiende eeuw. Soms waren deze in een dusdanig penibele staat dat je vanaf de begane grond zo de Zeeuwse wolkenluchten kon aanschouwen.

Ik laat hem trots onze eigen drie weitjes zien, de twee schuren, het jaren 70-woonhuis. Hij knippert af en toe met zijn ogen. Dat doet hij meestal als hij ergens moeite mee heeft of ergens weinig vertrouwen in heeft. “Dat wordt een hele klus”, zegt hij. Hij staart in de verte. Wat krijgen we nou, denk ik. Mijn pa, die zo veel grote verbouwingen heeft uitgevoerd, vindt dit een grote uitdaging? Ik slik. Begin te twijfelen aan het hele project. Als mijn vader hier al tegenop ziet, wat moeten wij groentjes dan wel niet voelen?

De volgende dag gaan we samen aan de slag. Ik wil graag een behapbaar klusje met hem doen. Iets wat binnen een dag resultaat geeft. Hij is immers al 87. Mijn man en ik verzamelen al tijden houten latjes voor ‘je weet maar nooit’. Vandaag is zo’n dag. Ik roep “Van onderen!” naar mijn vader, gooi een serie latten vanaf de houtzolder naar beneden en daal de ladder af.

We gaan een tuinhek maken. Eerst schets ik wat ik in gedachten heb. Heel eenvoudig: zeven staanders met een gezaagde punt bovenaan, twee liggers en een kruisverband om de boel te verbinden. Met scharnieren en een haak. We gaan aan de slag. Ik kies geschikte latjes uit, teken af en zaag ze op maat. Mijn vader zegt vooral wat ik moet doen. Hij is immers al 87. En hij weet het gewoon beter.

Het is mijn allereerste hekje ooit. Mijn allereerste timmerwerk ooit. Mijn allereerste zaagwerk met een cirkelzaag. Goh, wat maakt zo’n ding een kabaal. Ik teken aan de bovenkant van de staanders links en rechts af waar ik de tanden in moet zetten om een mooie punt te zagen. Ik knijp in het handvat van de machine. Het zaagsel vliegt me om de oren en in mijn ogen. Als ik trots de eerste punt wil laten zien, blijkt dat de ene zijde langer is dan de andere. Ik pak een nieuwe lat en probeer het opnieuw. Ik tuur naar het zaagje en krijg nog meer zaagsel in mijn ogen en nu ook in mijn mond. Weer ongelijk. Hoe kan dat nou? Bij de derde lat zijn beide schuine zijden vanaf de punt even lang.

We zetten het hekje in elkaar. Daarna sla ik twee palen in de grond en hang op mijn vaders aanwijzingen het hekje af. Zo. Dat hebben we mooi gefikst.

CREDITS: TEKST & FOTOGRAFIE MARGREET FEENSTRA

Meer lezen